Spring naar bijdragen

Gelijkenissen


Aanbevolen berichten

Veel gelijkenissen zoals de verloren zoon, waarbij de blijvende verontwaardigd is en deze van de arbeiders waarbij de eersten verontwaardigd zijn over de laatsten, maar ook de samaritaan versus de gelovigen, de overspelige vrouw tegeover de "rechtschapen" mannen

gaan in diepste zin ook over het niet oordelen en vooral niet dogmatisch leven. De houding is belangrijker dan de regels. De regels zijn soms richtingaanwijzers voor de houding, maar je houden aan de regels is niet dat wat je verzekerd van "redding".

Link naar bericht
Deel via andere websites

Quote:
Op maandag 27 juni 2005 22:11:05 schreef Diana het volgende:

Hai Levi,

Bedankt voor je reactie, tof dat je het 'aandurft'....

Een gelijkenis hoeft naar mijn idee niet geheel waar te zijn, het gaat erom dat er iets mee duidelijk gemakt wordt. Ik weet dus niet zo zeker of we elkaar in de hemel zullen herkennen, het is een gelijkenis...

Wat is nu voor jou de belangrijkste boodschap/ leering die Jezus wilde meegeven aan ons via die gelijkenis?

liefs diaan

Sjaloom Diana,

Ik geloof dat Jezus met deze gelijkenis de Farizeeën stevig op de hak nam. Die hadden net zulke hemel-hel-verhaaltjes als de RKK in de Middeleeuwen. En ondertussen de arme mensen buitensluiten, want het zal hun straf wel zijn. Immers, wie rechtvaardig leeft, zal geen ellende krijgen. De woorden van Jobs vrienden resoneren nog na...

Hoe schokkend moet het dan zijn als Jezus het ineens andersom stelt: de arme Lazarus gaat naar hun "hemel" en die rijke man naar hun "hel". Hij wilde daarmee niet zozeer precies vertellen dat het er zo aan toegaat, want het dodenrijk is gewoon het graf, dood is dood. En Hij was geenszins van plan die Farizeeën ook maar íéts belangrijks te openbaren.

Nee, Hij wilde hun houding op een scherpe en satirische manier aan de kaak stellen. Nog schokkender is dan nog dat Hij de arme man een naam geeft en de rijke man niet. Nee, Hij beschrijft de rijke man als een Farizeeër, gezien zijn kleren. Om zo de Farizeeën in hun hemd te laten staan met hun vrome praatjes, maar hypocriete levensstijl.

Wijziging: Pas laat ontdekte fout hersteld.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Quote:
Op maandag 27 juni 2005 22:11:05 schreef Diana het volgende:

Wat is nu voor jou de belangrijkste boodschap/ leering die Jezus wilde meegeven aan ons via die gelijkenis?

liefs diaan

Volgens mij is de belangrijkste boodschap dat de broers van die rijke man het niet zouden geloven als er iemand uit de dood opstaat en tot hen komt om hen te waarschuwen.

Volgens mij kun je de rijke man vergelijken met het volk Israel, die door G*d in alles werd gezegend.

De arme Lazerus kun je vergelijken met de heidenen. Zij hadden het “rijke†geloof in G*d niet, maar je leest wel dat de heidenen van over de hele wereld in Jeruzalem kwamen om te offeren en te aanbidden. Zij zaten dus als-het-ware bij de tafel van dat rijke Israel om zich te voeden met de “restjesâ€.

De Heer heeft altijd tegen Israel gezegd dat zij een licht moeten zijn voor de volken rondom hen. Door dat juist niet te doen, maar het geloof alleen te houden voor zichzelf, werden zij de rijke man, die niets deelt van zijn bezittingen.

De uiteindelijke conclusie is dat Lazerus in de schoot van Abraham gezien wordt. Staat er niet geschreven “In u zullen alle geslachten van dit aardrijk gezegend worden� Hiermee geeft de Heer mijns inziens dus aan dat van toen af G*d Zijn werk met de heidenen zou gaan werken. Omdat de rijke man ziet dat zijn rijkdom dus van hem afgaat, en overgaat op de arme Lazerus, vraagt hij om iemand te zenden die dood geweest is, om zijn broers te waarschuwen. Daarvan wordt gezegd dat zijn broers de wet en de profeten hebben, zoals Israel dat (inderdaad) tot op de huidige dag nog heeft. Zij hebben zelfs niet geloofd, zoals ook in de gelijkenis geschreven staat, toen Iemand (dit is expres met hoofdletter geschreven knipoog_dicht.gif )vanuit de doden opstond en tot hen kwam.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Quote:
Op maandag 27 juni 2005 12:41:24 schreef Levi het volgende:

Ik vind eigenlijk alle gelijkenissen mooi, maar de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazerus vind ik ook echt bijzonder. De Heer gunt ons hier namelijk ook een kleine blik in het dodenrijk. Dat is tenslotte een gebied waar nog veel vragen over leven bij ieder mens.

U zegt zelf dat het een gelijkenis is.Maar u neemt er blijkbaar punten letterlijk uit.

Indien wij Jezus' woorden hier letterlijk opvatten, zouden wij nog andere conclusies moeten trekken die de illustratie werkelijk vreemd zouden doen schijnen.

Bijvoorbeeld: Dat degenen die zich in de hemelse gelukzaligheid bevinden, degenen die in Hades pijnigingen ondergaan, kunnen zien en met hen kunnen spreken.

Dat het water op de top van iemands vinger in het vuur van Hades niet verdampt. En dat, hoewel de pijniging in Hades groot is, slechts een druppel water de lijdende verlichting zou schenken.

Aimé

Link naar bericht
Deel via andere websites

Hoi Aimé,

Ik vat het enerzijds letterlijk op, omdat ik verwacht dat de Heer, net als in al zijn andere gelijkenissen, échte praktijkvoorbeelden geeft, om iets duidelijk te maken, of te leren. Alle andere gelijkenissen gaan over dingen die wij allemaal wel kennen uit ons natuurlijke aardse leven. Deze ene gelijkenis gaat over het dodenrijk. Waarom zou de Heer hier dan allerlei dingen van zeggen die in werkelijkheid niet zo zijn? En wie kent het dodenrijk beter dan onze Heer zelf?

Dat er gesproken wordt in het dodenrijk staat er dus wel in, maar er staat niet in op welke manier dat gebeurt. Ons aardse lichaam zijn wij kwijt, dus het spreken zal niet zijn met een aardse mond. Dat is voor mij wel duidelijk. Hoe het dan wel is, weet ik niet, want ik ben nog nooit in het dodenrijk geweest. Ik neem alleen maar aan dat er, zoals de Heer door deze gelijkenis leert, communicatie is.

De pijnigingen die men ondergaat, daarvan denk ik dat het samenhangt met de kloven waarover wordt gesproken. Ik denk dat je in het dodenrijk met “gelijkgestemden†op een plaats terecht komt. Dat kun je natuurlijk ervaren als een pijniging. Hoe vaak hoor je niet van paragnosten dat “zielen of geesten†(nog) niet de rust hebben gevonden?

Verder staat er inderdaad geschreven van het water, maar is het water niet het beeld van het evangelie? Zegt Jezus niet Zelf dat Hij de bron van levend water is? De rijke man ervaart kennelijk dus een pijniging, omdat hij gestorven is zonder het evangelie te hebben aanvaard, of gehoord. Hij vraagt dan aan Abraham voor zichzelf om verlichting van die pijniging, maar hij vraagt daarbij ook of er toch maar iemand zijn broers die nog leven wil gaan waarschuwen… Hoe verhoudt zich dat dan? Zijn broers worden toch niet gepijnigd? Zij zijn tenslotte toch ook rijk?

“Gij zegt ik ben rijk, en verrijkt geworden en ik heb aan geen ding gebrek, doch gij weet niet dat gij zijt ellendig, jammerlijk, blind en naaktâ€. (Openbaringen, brief aan Laodicea)

Link naar bericht
Deel via andere websites
  • 5 months later...

Kan iemand mij misschien uitleggen wat Jezus met de volgende gelijkenis bedoelde?

Lucas 5 vers 36-39 (NBV)

Niemand scheurt een lap van een nieuwe mantel om daarmee een oude mantel te verstellen, want dan scheurt hij de nieuwe, terwijl de lap niet bij de oude past. En niemand giet jonge wijn in oude leren zakken, want dan scheuren de zakken door de jonge wijn en wordt de wijn verspild, terwijl de zakken verloren gaan. Jonge wijn moet in nieuwe zakken worden gedaan. Maar niemand die oude wijn gedronken heeft, wil jonge; hij zegt immers: 'De oude wijn is goed!'

Link naar bericht
Deel via andere websites

Quote:

Op maandag 19 december 2005 09:52:23 schreef MartineV het volgende:

Kan iemand mij misschien uitleggen wat Jezus met de volgende gelijkenis bedoelde?

Lucas 5 vers 36-39 (NBV)

Niemand scheurt een lap van een nieuwe mantel om daarmee een oude mantel te verstellen, want dan scheurt hij de nieuwe, terwijl de lap niet bij de oude past. En niemand giet jonge wijn in oude leren zakken, want dan scheuren de zakken door de jonge wijn en wordt de wijn verspild, terwijl de zakken verloren gaan. Jonge wijn moet in nieuwe zakken worden gedaan. Maar niemand die oude wijn gedronken heeft, wil jonge; hij zegt immers: 'De oude wijn is goed!'

Dit zijn 3 korte gelijkenissen waarmee Jezus aan wil geven dat met Zijn komst al de regeltjes uit het OT niet meer van kracht zijn. Vasten, talloze wetten, ge- en verboden zijn vergelijkbaar met het repareren van een oude jas met een nieuwe lap. Dat past niet, dat staat lelijk etc.

Wijn werd in zakken - gemaakt van dierhuiden - bewaard. Het leer van een nieuwe zak is nog rekbaar en daarom geschikt voor jonge wijn (die nog gistende is). In oude zakken kun je beter oude wijn doen, die gist immers niet meer. Wanneer je nieuwe wijn in oude zakken doet, barst de zak door de gisting.

Het nieuwe moet ruimte krijgen en dat kan niet door zich in het oude in te passen.

De derde gelijkenis wil duidelijk maken waarom degenen die onder het oude verbond leven, het nieuwe niet willen aanvaarden. In hun eigen ogen hebben ze het beste (oude wijn) al en hebben niet de behoefte om iets anders te proberen. Het gaat hier niet om een oordeel over de wijn, maar over de bekrompenheid van de mensen die persé bij het oude willen blijven, en weigeren het nieuwe te toetsen.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Quote:

Op zondag 26 juni 2005 21:27:35 schreef Hester het volgende:

Gelijkenissen zijn verhalen die tot doel hebben een bepaald idee te verduidelijken.

Matt 13: 10-16

10 En de discipelen kwamen en zeiden tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen? 11 Hij antwoordde hun en zeide: Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven. 12 Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden. 13 Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen. 14 En aan hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt:

Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken; 15 want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen.

16 Maar uw ogen zijn zalig, omdat zij zien en uw oren, omdat zij horen. 17 Voorwaar, Ik zeg u: Vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien, en te horen wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord.

Mark 4 : 10-12

10 En toen Hij (met hen) alleen was, vroegen zij die in zijn omgeving waren met de twaalven, Hem naar de gelijkenissen. 11 En Hij zeide tot hen: U is gegeven het geheimenis van het Koninkrijk Gods, maar tot hen, die buiten staan, komt alles in gelijkenissen, 12 dat zij

ziende zien en niet bemerken, en horende horen en niet verstaan, opdat zij zich niet bekeren en hun vergeven worde.

Luc 8: 9-10

9 Zijn discipelen vroegen Hem, wat de bedoeling van deze gelijkenis was. 10 En Hij zeide: U is het gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk Gods te kennen, maar aan de anderen (worden zij gepredikt) in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien en horende niet begrijpen.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Quote:
Op dinsdag 28 juni 2005 09:10:50 schreef Levi het volgende:

[...]

Volgens mij is de belangrijkste boodschap dat de broers van die rijke man het niet zouden geloven als er iemand uit de dood opstaat en tot hen komt om hen te waarschuwen.

Volgens mij kun je de rijke man vergelijken met het volk Israel, die door G*d in alles werd gezegend.

De arme Lazerus kun je vergelijken met de heidenen. Zij hadden het “rijke†geloof in G*d niet, maar je leest wel dat de heidenen van over de hele wereld in Jeruzalem kwamen om te offeren en te aanbidden. Zij zaten dus als-het-ware bij de tafel van dat rijke Israel om zich te voeden met de “restjesâ€.

De Heer heeft altijd tegen Israel gezegd dat zij een licht moeten zijn voor de volken rondom hen. Door dat juist niet te doen, maar het geloof alleen te houden voor zichzelf, werden zij de rijke man, die niets deelt van zijn bezittingen.

De uiteindelijke conclusie is dat Lazerus in de schoot van Abraham gezien wordt. Staat er niet geschreven “In u zullen alle geslachten van dit aardrijk gezegend worden� Hiermee geeft de Heer mijns inziens dus aan dat van toen af G*d Zijn werk met de heidenen zou gaan werken. Omdat de rijke man ziet dat zijn rijkdom dus van hem afgaat, en overgaat op de arme Lazerus, vraagt hij om iemand te zenden die dood geweest is, om zijn broers te waarschuwen. Daarvan wordt gezegd dat zijn broers de wet en de profeten hebben, zoals Israel dat (inderdaad) tot op de huidige dag nog heeft. Zij hebben zelfs niet geloofd, zoals ook in de gelijkenis geschreven staat, toen Iemand (dit is expres met hoofdletter geschreven
knipoog_dicht.gif
)vanuit de doden opstond en tot hen kwam.

Bedankt voor deze uitleg Levi, zo had ik het nog niet bekeken smile.gif

Link naar bericht
Deel via andere websites
  • 1 month later...
Gast Anon_phpbb

hallo wie weet over welke gelijkenis ze het hier hebben?

[p. 90-91]

[p. 91]De zaklantaarn

Er waren eens twee honden die liepen 's avonds over straat. Een grote zwarte en een kleine bruine.

Het was laat en het begon te regenen en toen ze bij een pakhuis een luikje zagen openstaan sprongen ze daar naar binnen.

Het was binnen stikdonker en ze struikelden telkens over een emmer, over elkaar en over allerlei balken die daar op de grond lagen.

[p. 92]

[p. 93]Toen opeens schrokken ze zich allebei wild. Er was enorm veel licht. Er lag daar een zaklantaarn op de grond en de grote zwarte hond had met zijn poot precies op het knopje gedrukt. Hij jankte van schrik.

Maar de bruine zei: ‘He, wat is dat nou, dat is licht dat kunnen we mooi gebruiken’.

‘Waarvoor dan?’ vroeg de grote zwarte.

[p. 94-95]

[p. 95]‘Nou om te kijken’, zei de kleine bruine.

De grote zwarte keek recht in de lamp. Het was een fel licht en hij werd er bijna door verblind. ‘Ik zie niets’, zei hij.

‘Nee, niet zo’, zei de kleine bruine.

‘Het is om licht te geven aan al die dingen waar we nu al die tijd al over vallen’.

De grote zwarte duwde nu met zijn poot de omgevallen emmer over de lamp heen. ‘Is het zo goed?’ vroeg hij, ‘zo is het toch mooi licht binnen in die emmer?’

‘Dat zal wel’, zei die kleine bruine, ‘maar zo heeft niemand er iets aan. Je begrijpt het ook nooit. Nou zitten we weer in het donker’.

Hij trapte de emmer weg, nam de lamp in zijn bek en scheen zo in het rond. Nu konden ze zien waar ze waren, ze zagen de balken waar ze over

[p. 96]

gevallen waren en kisten die stonden opgestapeld, maar daarnaast, wat was dat?

De kleine bruine liet van schrik de lamp uit zijn bek vallen.

Zat daar een groot griezelig mens dat hen wou pakken?

De kleine bruine wilde gauw de lamp weer oppakken, maar de grote zwarte zei: ‘Niet doen’, en duwde de lamp weer onder de emmer.

‘Maar ik moet toch zien wat daar is’, zei de bruine.

‘Nee, zei de zwarte, het is vast iets griezeligs, je kan beter niet schijnen dan hoef je het ook niet te zien. En als je iets niet ziet, hoef je niet meer zo te geloven dat het er is. Trouwens als je niet schijnt ziet niemand ons ook zitten. Laten we doen alsof we er niet zijn!’

‘Je bent bang,’ zei de kleine bruine, ‘jij wilt jezelf voor de gek houden, door niet te kijken. En je wilt er niet zijn maar je bent er toch. Een lamp is om mee te schijnen. Ook als het niet leuk is wat je te zien krijgt’.

Zo nam die kleine bruine hond de lamp weer op en scheen.

[p. 97]

[p. 98]Nou was daar helemaal geen griezelige man, alleen maar twee zakken zand die ze hadden aangezien voor een man en ze moesten er alle twee hard om lachen. Maar het belangrijkste was toch maar dat dat kleine hondje gedurfd had dat licht te gebruiken ook als er iets griezeligs was geweest.

Jezus vertelde zijn verhalen ook om iets te laten zien, zijn verhalen zijn een soort zaklantaarns, je kan ze gebruiken om te zien hoe je kan leven. Maar nu zijn er mensen die alleen maar tegen zo'n verhaal aan kijken, mensen die alleen maar naar het verhaal luisteren en er niets mee doen. Die zijn net zo als die zwarte hond, die eerst alleen maar in de lamp keek en zo kan je niets zien.

Er zijn ook mensen die het verhaal voor zichzelf willen houden en wegstoppen, want ze zijn eigenlijk bang om om zich heen te kijken. Er is zoveel om ze heen dat ze griezelig vinden, ze zien zoveel dingen die verschrikkelijk zijn dat ze maar liever niet meer kijken. Zij zijn net als de grote zwarte hond als die maar liever de lamp wegstopt onder een emmer, als hij maar liever in het donker wil blijven.

Maar dit soort verhalen zijn het fijnst voor mensen die die verhalen kunnen gebruiken als een soort lantaarn om te kijken hoe het werkelijk is.

[p. 99]

Wij moeten voor een kinderkamp gelijkenissen zoeken, ik kwam dit tegen maar ik heb heen idee welke gelijkenis dit is?

ep

Link naar bericht
Deel via andere websites

Ik heb er niet zo heel lang over nagedacht, want er zijn uiteraard vele mooie gelijkenissen, eigenlijk vind ik ze allemaal mooi, omdat ik wel houd van een beetje zoeken naar een betekenis. De voorbeelden blijven ook langer hangen, maareh degeen die net bij mij opkwam, is ook al eerder genoemd en dat is de gelijkenis van de zaaier.

Waarom? Er is maar een grond waarop de geplante zaden vruchtdragen en voort blijven bestaan. Dit heeft niet alleen te maken met bekering, maar naar mijn mening ook met discipelschap. Jezus zegt tot zijn discipelen:

Mat 28:

16 En de elf discipelen vertrokken naar Galilea, naar de berg, waar Jezus hen bescheiden had. 17 En toen zij Hem zagen, aanbaden zij, maar sommigen twijfelden. 18 En Jezus trad naderbij en sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op [de] aarde. 19 Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. 20 En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld.

Leert hen onderhouden al wat ik bevolen heb (opdracht tot het maken van discipelen, die dus weer toegerust verder kunnen met het verkondigen van het evangelie en wederom nieuwe discipelen maken) en dan volgt er de belofte: En ik zal met u zijn tot aan de voleinding der wereld.

Wij worden dus opgeroepen tot discipelschap in de gelijkenis, maar vaak nemen we genoegen met de bekeerlingen op zich. Hoe kun je de wedloop lopen, als je alleen maar melk krijgt, die steeds dunner wordt? Dit is mijn gelijkenis ;-) Marloesje Snoesje 1:1-2

Doei

Link naar bericht
Deel via andere websites

@Ep

Pagina 90-97 kun je vinden in Mattheus 5, Marcus 4

En van de onderstaande teksten dacht ik eerst dat ze gingen over de Zaaier in verband met het niet doorvertellen van de boodschap, maar da's niet waar denk ik, ik ga dan ook voor de gelijkenis van de Talenten --> Mattheus 25 vanaf vers 14.

Bij de weg, wij draaien al een aantal jaren onze eigen kinderkampen, genaamd Schatzoekers, en wij hebben 2 jaar geleden de Gelijkenissen bekeken. Het wiel hoeft niet twee keer uitgevonden te worden, dus mail me maar als je de handel digitaal wilt.

Marloesje Snoesje

Link naar bericht
Deel via andere websites
  • 1 year later...

Het is niet mijn persoonlijke kijk, maar wel één die me veel inzicht geeft, uit het boek van B16, Jezus van Nazareth, de bespreking van de gelijkenis van de verloren zoon. Wat valt daar veel uit te halen!

De gelijkenis van de twee broers (de verloren

en de thuisgebleven zoon) en de barmhartige vader (Lc I5,II-32)

Dit is wel de mooiste gelijkenis van Jezus, meer bekend als de 'gelijkenis van de verloren zoon'. De figuur van de verloren zoon is inderdaad zo in­drukwekkend beschreven, en zijn wel en wee is zo invoelbaar, dat hij in het hart van het verhaal lijkt te staan. Maar de gelijkenis heeft drie hoofdperso­nen. J. Jeremias en anderen hebben voorgesteld het verhaal' de gelijkenis van de barmhartige vader' te noemen, omdat die centraal staat in de tekst.

P. Grelot daarentegen vindt de tweede zoon een wezenlijk element in het verhaal en vindt daarom - terecht, lijkt mij - dat de gelijkenis het beste' de gelijkenis van de twee broers' kan heten. Dat past in ieder geval al bij de situ­atie waarin de gelijkenis ontstaan is. Lucas vertelt dat als volgt: 'Telkens

kwamen alle tollenaars en zondaars naar Hem luisteren. De farizeeën en schriftgeleerden spraken daar schande van en zeiden: "Die man ontvangt zondaars en eet met hen'" (Lc 15,IV). Hier horen we over twee groepen, twee 'broers': tollenaars en zondaars, farizeeën en schriftgeleerden. Jezus ant­woordt met drie gelijkenissen. Die van de 99 thuisgebleven en het ene verlo­ren schaap, die van de verloren drachme en ten slotte begint Hij nog aan een nieuwe gelijkenis en zegt: 'Een man had twee zonen' (Lc I5,II).

Het gaat om beide zonen. De Heer sluit daarmee aan bij een lange tradi­tie: het Oude Testament staat vol met de thematiek van 'twee broers', te be­ginnen met Kaïn en Abel, via Ismaël en Isaak, naar Esau en Jakob, en komt dan nog even op een andere manier aan de oppervlakte in de verhouding tussen de elf zonen van Jakob en hun broer Jozef De geschiedenis van de uitverkiezingen laat een opvallende dialectiek zien tussen de twee broers, die nergens in het Oude Testament wordt opgeheven. Jezus neemt die thema­tiek op in een nieuwe periode van Gods historisch handelen en geeft er een nieuwe wending aan. Bij Matteus vinden we een verwante tekst over twee broers. De ene broer zegt dat hij de vader zal gehoorzamen, maar hij doet het niet. De ander wil niet wat de vader wil, maar krijgt dan spijt en doet wat hem gevraagd wordt (Mt 2.1,2.8-32). Ook hier gaat het om de verhouding tussen zondaars en farizeeën en is er de oproep om opnieuw ja te zeggen tegen God.

Laten we nu de gelijkenis in detail bekijken. Als eerste wordt de verloren zoon opgevoerd, maar we zien ook meteen al de edelmoedigheid van de va­der. Hij geeft gehoor aan het verzoek van de jongste zoon om diens aandeel in het vermogen en verdeelt de erfenis. Hij geeft vrijheid. Hij weet wel onge­veer wat de jongste zoon gaat doen, maar hij laat hem zijn eigen weg gaan. De zoon gaat 'naar een ver land'. Dat is een uitdrukking die voor de kerk­vaders de aanduiding was voor een innerlijk wegtrekken uit de wereld van de vader - de wereld van God - de relatiebreuk, het verlaten van de eigen wereld die ertoe doet. De zoon verbrast zijn erfdeel. Hij wil gewoon genieten. Hij wil uit het leven halen wat erin zit, 'leven in overvloed'. Hij wil niet meer leven onder voorschriften of gezag, hij zoekt de absolute vrijheid, hij wil alleen met zichzelfleven en niet door anderen beperkt worden. Hij ge­niet van het leven en voelt zich autonoom.

Is het heel moeilijk om daarin ook de moderne tijdgeest te zien, die rebel­leert tegen God en zijn gebod? Het loslaten van alles wat in het verleden houvast gaf, het zoeken van een grenzeloze vrijheid? In de gelijkenis staat er voor het verbraste erfdeel een Grieks woord dat volgens de Griekse filosofie 'wezen' betekent. De verloren zoon verbrast 'zijn wezen', zichzelf. Aan het eind van de rit is alles op. De eens zo vrije zoon is knecht geworden, een varkenshoeder die al blij zou zijn met varkensvoer om zijn honger te stil­len. De mens die denkt dat vrijheid betekent dat je volledigje eigen zin kunt doen, leeft een leugenachtig bestaan. Een mens is immers van meet af aan betrokken bij anderen, zijn vrijheid is een met anderen gedeelde vrijheid. Vanuit zijn wezen wordt hij geleid door bepaalde opdrachten en normen, en hij is pas vrij als hij zich daartoe goed verhoudt. Een verkeerd begrepen auto­nomie leidt naar knechtschap: de geschiedenis heeft het inmiddels ondub­belzinnig aangetoond. Voor joden is een varken een onrein dier- de varkens­hoeder staat dus voor opperste vervreemding en verwording van de mens. De zoon die helemaal vrij was, is een beklagenswaardige slaaf geworden.

Op dit punt begint de 'ommekeer'. De verloren zoon begrijpt dat hij verlo­ren is. Dat hij thuis vrij man was en dat de knechten van zijn vader vrijer zijn dan hij die dacht dat hij absoluut vrij was. 'Toen kwam hij tot zichzelf', zegt het Evangelie (Lc lS,17). Net als de uitdrukking 'een ver land' roept deze zin de filosofische benadering van de kerkvaders op: ver van huis, met de rug naar zijn oorsprong, ver bij zichzelf weggegaan. De waarheid van zijn be­staan had hij de rug toegekeerd.

Zijn ommekeer, zijn 'bekering', bestaat erin dat hij zijn vervreemding erkent. Hij was werkelijk' in den vreemde' geweest en keert nu bij zichzelf terug. Tot zichzelf gekomen, ontdekt hij dat hij naar zijn vader terug moet gaan, om zodoende in vrijheid een 'zoon' te zijn. De woorden waarmee hij zijn terugkeer voorbereidt, laten zien welke innerlijke afstand hij moet af­leggen. Zijn bestaan is onderweg terug - door een eindeloze woestijn - 'naar huis', naar zichzelf en naar zijn vader. Hij is op weg naar zijn ware bestaan, 'naar huis' dus. Met deze 'existentiële' uitleg van de weg naar huis, laten de kerkvaders ook zien wat 'bekering' is, hoeveel pijn en zelfreiniging daarvoor nodig zijn. We kunnen rustig zeggen dat de kerkvaders daarmee de kern van de gelijkenis goed begrepen hebben en ons helpen zien hoe actueel ze is.

Zijn vader 'zag hem al in de verte aankomen' en liep snel op hem toe. Hij hoort de bekentenis van zijn zoon aan en ziet welke innerlijke weg hij afgelegd heeft, naar echte vrijheid. Daarom laat hij hem niet eens uitspreken, omarmt en kust hem en laat een groot feestmaal aanrichten. Er is feest en er is blij­heid omdat de zoon al 'dood was' (Lc 15,32) toen hij vertrok met zijn erfdeel, en nu leeft hij weer, is hij opgestaan. Hij was verloren en 'is teruggevonden'. De kerkvaders hebben zich met al hun liefde uitgeleefd in de uitleg van deze passage. De verloren zoon staat bij hen voor de mens als zodanig, de 'Adam' die wij allemaal zijn - de Adam naar wie God toeloopt om hem op­nieuw in zijn huis op te nemen. Volgens de gelijkenis zegt de vader tegen zijn knechten dat zij vlug de mooiste kleren of'het eerste gewaad' moeten halen. De kerkvaders zien dit 'eerste gewaad' als het verloren gewaad van de gena­de, dat de mens aanvankelijk droeg, maar dat hij in zijn zondige staat kwijt­geraakt is. Hij krijgt dit 'eerste gewaad' nu terug, het gewaad dat de zoon toekomt. In het feest dat aangericht wordt, zien ze een beeld voor de voor­naamste viering van het geloof, het feest van de eucharistie dat vooruitgrijpt op het eeuwige feestmaal. Als hij thuiskomt, hoort de oudste broer 'muziek en dans', letterlijk volgens de Griekse tekst: 'symfonieën en koren'. De kerk­vaders vatten dat op als een beeld voor de symfonie van het geloof, die het christen-zijn blij en feestelijk maakt.

Maar de tekst draait in wezen niet om deze details, hij draait om de figuur van de vader. Is die figuur invoelbaar? Kan en mag een vader doen wat hij doet? P. Grelot wijst ons erop dat Jezus zich hier volledig aansluit bij het Oude Testament: het oerbeeld van deze vader, van God de Vader, is te vin­den in Hosea II,I-9. Eerst wordt verteld over Israëls uitverkiezing en over Israëls trouweloosheid. 'Toen Israël nog jong was, kreeg Ik hem lief. ( ... ) Maar hoe Ik Israël ook riep, zij liepen van Mij weg. Zij brachten offers aan de baäls' (Hos II,2). Maar God ziet ook hoe uitgeput dit volk is, hoe het zwaard rondgaat in hun steden (Hos II,6). En er gebeurt precies wat ook in de gelij­kenis beschreven wordt: 'Hoe zou Ik u echter kunnen opgeven, Efraïm, u kunnen uitleveren, Israël? ( ... ) Mijn hart slaat over, heel mijn binnenste wordt week. Nee, Ik zal mijn vlammende woede toch niet koelen, Efraïm niet opnieuw te gronde richten, want Ik ben God, Ik ben geen mens, Ik ben de Heilige in uw midden' (Hos II,8v). Omdat God God is, de Heilige, doet Hij wat geen mens zou kunnen. God heeft een hart, en dat hart keert zich als het ware tegen Hemzelf. Hier bij Hosea staat, net als in het Evangelie, op­nieuw het woord 'moederschoot' in de zin van 'medelijden'. Het hart van God buigt zijn toorn om, van straf naar vergeving.

De christen kan nu de vraag stellen waar hier voor Jezus Christus plaats is ingeruimd. In de gelijkenis staat alleen iets over de Vader. Ontbreekt de christologie in deze gelijkenis? Augustinus heeft de christologie proberen in te voegen waar de vader de zoon omarmt (Lc 15,20). 'De arm van de Vader is de Zoon', zegt hij. Daarbij zou hij zich hebben kunnen beroepen op Ireneüs, die de Zoon en de Geest de beide handen van de Vader genoemd heeft. 'De arm van de Vader is de Zoon' - als de Vader zijn arm om onze schouders legt als 'zijn zachte juk', dan is dat niet het opleggen van een last, maar een gebaar van liefde en aanvaarding. Het' juk' van die arm is geen last die we moeten torsen, het is een geschenk van de liefde die ons draagt en tot zonen maakt. Zo'n uitleg is beslist heel mooi, maar toch een 'allegorie' die ver buiten de tekst gaat.

P. Grelot vond een interpretatie die bij de tekst blijft en nog grotere diepgang geeft. Hij wijst erop dat Jezus met deze gelijkenis, net als met de vorige gelij­kenissen, een rechtvaardiging geeft voor zijn eigen welwillende houding te­genover de zondaars. De vader in de gelijkenis verwelkomt de zondaars, net zoals Hij. Zo wordt Jezus' door zijn optreden zelf tot openbaring van degene die Hij zijn Vader noemde'. Als we de gelijkenis in verband brengen met de historische omstandigheden, ontstaat vanzelf een impliciete christologie. 'Zijn lijden en zijn opstanding versterken dit aspect nog eens: hoe heeft God laten zien, dat Hij de zondaars met erbarmen liefheeft? Omdat Hij "toen wij nog zondaars waren, voor ons gestorven is" (Rom 5,8). Jezus kán niet eens een plaatsje krijgen in het gelijkenisverhaal, omdat Hij samenvalt met de he­melse Vader: Hij doet zoals de Vader doet. Voor de verrezen Christus geldt op dit punt hetzelfde als voor Jezus van Nazareth tijdens zijn opdracht op aarde' (p. 2.28). Zo is het: in deze gelijkenis rechtvaardigt Jezus zijn optreden door te verwijzen naar het optreden van de vader: zo handelt God ook. In de figuur van de vader staat Christus centraal in de gelijkenis, Hij handelt in de praktijk zoals de vader in de gelijkenis dat doet.

Dan komt de oudere broer in beeld. Hij komt van het land, hoort het feest­gedruis in huis, verneemt wat er aan de hand is en wordt kwaad. Hij vindt het onrechtvaardig dat er voor deze nietsnut van een broer, die heel zijn ver­mogen - zijn vaders bezit - met lichte vrouwen verbrast heeft, nu onvoor­waardelijk, zonder boetedoening vooraf, een schitterend feest wordt aange­richt. Dat staat haaks op zijn rechtvaardigheidsgevoel: zijn eigen leven van hard werken betekent blijkbaar niets, vergeleken met het smerige leven van zijn broer. Hij wordt bitter: 'Ik dien u nu al zoveel jaren maar mij hebt u nog nooit een bokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren' (Lc 15,29). Ook voor hem is de vader naar buiten gekomen, en hij spreekt vriendelijk met hem. De oudere broer weet niets van de innerlijke omzwervingen van zijn broer, van zijn vertrek naar den vreemde, van zijn afgang en de terugkeer bij zichzelf Hij ziet alleen het onrecht. Het blijkt dat ook hij stilletjes ge­droomd heeft van grenzeloze vrijheid en dat zijn gehoorzaamheid hem bit­ter gemaakt heeft. Hij beseft niet wat de genade is van het thuis zijn, van de echte vrijheid die hij als zoon heeft. 'Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat ik heb is van jou' (Lc 15,31). Hij legt zo de grootheid van het zoonschap uit. Met dezelfde woorden beschrijft Jezus in het hogepriesterlijk gebed zijn re­latie met de Vader: 'Al het mijne is het uwe en al het uwe is het mijne' (Joh 17,10).

De gelijkenis houdt op dit punt op. We weten niet hoe de oudere broer gereageerd heeft. Dat kan ook niet, want op dit punt gaat de gelijkenis recht­streeks over in de realiteit: met deze woorden van de vader spreekt Jezus de morrende farizeeën en Schriftgeleerden aan, die boos waren over zijn wel­willende omgang met zondaars (Lc 15,2). Er is nu geen misverstand meer over dat Jezus zijn liefde voor de zondaars identificeert met de liefde van de vader in de gelijkenis. Wat de vader in de gelijkenis zegt, is wat Jezus zegt te­gen de vrome schriftgeleerden. De gelijkenis heeft het niet over iets ver van hun bed, maar gaat over wat er op datzelfde moment in de persoon vanjezus geschiedt. De gelijkenis probeert het hart van zijn tegenstanders te winnen. Laten ze toch binnenkomen en mee feestvieren omdat er iemand thuiskomt en verzoend is. Die uitnodiging blijft als een smeekbede staan in het evange­lie. Paulus neemt die smeekbede over als hij schrijft: 'Wij smeken u in Chris­tus' naam: laat u met God verzoenen!' (2 Kor 5,20). Deze gelijkenis is dus enerzijds heel reëel gekoppeld aan het historische mo­ment waarop Christus haar vertelde. Maar tegelijk gaat ze ook verder dan dit historische moment, want Gods smekende vraag houdt aan. Maar tot wie richt Hij zich dan nu? Bijna alle kerkvaders hebben het thema van de twee broers op de verhouding tussen de joden en de heidenen toegepast. Met groot gemak hebben ze in de verloren zoon, die God en zichzelf de rug toe­keert, de heidense wereld gezien. Aan die heidense wereld heeft God genadevolle gemeenschap met Hem aangeboden, liefde die gevierd mag worden. Het viel hun ook niet moeilijk om in de broer die thuisbleef het volk Israël te zien, dat met recht van zichzelfkon zeggen: 'Ik dien u nu al zoveel jaren en nooit heb ik een gebod van u overtreden' (Lc 15,29). In de trouw aan de Tho­ra blijkt de trouw van Israël en zijn Godsbeeld.

De duiding van de oudste broer als het volk Israël is in die zin terecht, mits we haar nemen zoals de tekst haar brengt: als Gods bemoediging van Israël, dat geheel veilig is in Gods handen. We moeten ook vasthouden dat de vader in de gelijkenis niet alleen de trouw van de oudste broer niet ont­kent, maar uitdrukkelijk bevestigt dat hij de oudste zoon is: 'Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat ik heb is van jou.' In de tekst is geen sprake van een veroordeling van de joden. Een uitleg mag dat er ook niet van maken. De uitleg van de gelijkenis van de twee broers als verbeeldingvan Israël en de heidenen, is op grond van de tekst wel mogelijk. Maar er blijven ook nog an­dere dimensies te belichten. Jezus zelf bedoelt met de oudste broer nog niet direct Israël (ook de zondaars die bij Hem kwamen, waren immers joden). Hij heeft de vromen op het oog, de mensen die met God en regIe, in het reine zijn, zoals P. Grelot het noemt (p. 229)' De vromen lopen hun eigen risico's. Grelot vestigt de aandacht op dit kleine zinnetje: 'Nooit heb ik een gebod van u overtreden'. Voor hen is God vooral synoniem met de Wet. Hun rela­tie met God wordt bepaald door het recht, en op dat punt zijn ze met Hem in het reine. Maar God is groter dan dat, en tot die God moeten ze zich be­keren: tot een God van liefde, niet van wetten. Hun gehoorzaamheid blijft, maar ze zal uit een diepere bron voortkomen. Daardoor zal ze winnen aan ruimte, openheid en zuiverheid, en vooral ook deemoed.

Daar komt nog iets bij: wie verbitterd is over Gods goedheid is vanbinnen eigenlijk verbitterd over zijn eigen gehoorzaamheid. Die is niet onvoorwaar­delijk. Heel diep vanbinnen zouden ze zelf ook wel weg gewild hebben naar de grote vrijheid. Er is iets van verborgen jaloezie om wat de ander zich heeft kunnen veroorloven. Zij hebben niet de weg afgelegd van de jongste zoon, de weg die hem gezuiverd heeft, die hem heeft doen inzien wat vrijheid is en wat het betekent om zoon te zijn. Eigenlijk beleven ze hun vrijheid nog als knechtschap en zijn ze niet uitgegroeid tot zonen. Ook zij moeten nog een stuk weg gaan. Die kunnen ze vinden als ze eenvoudigweg doen wat God voorstelt en met Hem feestvieren. In de gelijkenis is het de Vader die ons door Christus toespreekt: wij zijn thuisgebleven maar moeten ons van harte bekeren en blij zijn om ons geloof.

Link naar bericht
Deel via andere websites
×
×
  • Nieuwe aanmaken...

Belangrijke informatie

We hebben cookies op je apparaat geplaatst om de werking van deze website te verbeteren. Je kunt je cookie-instellingen aanpassen. Anders nemen we aan dat je akkoord gaat. Lees ook onze Gebruiksvoorwaarden en Privacybeleid